Op 11 november 1944 kregen piloten van de Royal Canadian Air Force, die hun basis hadden op vliegveld Welschap bij Eindhoven, de opdracht om in twee groepen de sluis bij Terherne te bombarderen. Het sluiscomplex lag in een belangrijke scheepvaartroute waarlangs de Duitsers goederen en militair materieel vervoerden.
Even na negen uur in de ochtend vertrokken de twee groepen Hawker Typhoon jachtbommenwerpers kort na elkaar vanuit Eindhoven voor hun missie. Aangekomen bij Terherne bombardeerde de eerste groep succesvol één van de twee sluisdelen. De tweede groep verging het minder. De bommen uitgeworpen door de piloot van het eerste vliegtuig explodeerden op het moment dat het tweede vliegtuig van John Gordon Fraser laag boven de sluis was aangekomen om zijn bommen erin te gooien.
Zijn vliegtuig werd in het koelsysteem geraakt door scherven van de bommen die onder hem explodeerden. Hierdoor liep de motortemperatuur snel op. De piloot van het derde vliegtuig meldde over de boordradio dat er rook uit de motor kwam, waardoor het voor John Gordon Fraser al snel duidelijk werd dat hij zijn basis niet zou bereiken en een geschikt terrein zou moeten vinden voor een noodlanding.
Kort daarna maakte hij hier op de Scharweg een geslaagde noodlanding. Piloot Fraser heeft zich na de noodlanding aanvankelijk in het Easterskar schuilgehouden. Siebe de Jong en Jan Sloothaak voorzien hem van burgerkleding en eten. Met hulp van het verzet komt hij vervolgens na wat omzwervingen via o.a. Joure, Akmarijp en Oudehaske in Tjalleberd terecht.
Daar assisteerde hij Lykele Faber, agent van het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO), die in november 1944 samen met Peter Tazelaar bij Haskerhorne was gedropt. Hun missie, codenaam Necking, was om het radiocontact met Londen te onderhouden, het Friese verzet te organiseren en te helpen met het opzetten van locaties waar voorzieningen, wapens en munitie per parachute konden worden afgeworpen.
In de avond van 16 april 1945, net voor half acht,begon de Canadese artillerie met een beschieting van de Duitse posities in Harlingen.
De kerktoren in Midlum heeft tijdens de beschieting als waarnemingspost gediend van het 14th Field Regiment Royal Canadian Artillery. De toren werd bemand door een aantal Canadezen met een radiozender en stafkaarten. De Duitsers schoten vanuit Harlingen terug en de toren is daarbij tweemaal getroffen. Daarbij raakten de Canadese officieren lieutenant colonel George Alleyne Browne, lieutenant Gordon Edward Whitaker gewond. Whitaker werd bij de beschieting verwond aan zijn ruggengraat en raakte daardoor levenslang verlamd. Hij wordt met de drie inwoners van Midlum die tijdens de oorlog zijn omgekomen geëerd op het oorlogsmonument bij de kerk. Browne, de commandant van het 14th Field Regiment, raakte slechts licht gewond en kon zijn taak direct weer hervatten.
Verder is ook een Auster verkenningsvliegtuig ingezet waarmee vanuit de lucht waarnemingen werden verricht. Dat was een klein tweepersoonsvliegtuigje dat langzaam kon vliegen en daarmee uitermate geschikt was voor artillerieverkenning. De piloot en de waarnemer zaten daarbij naast elkaar en gaven hun waarnemingen via de radio door aan de vuurleiding. De vuurleider zat samen met de sectiecommandant Cleem Heeger in een jeep langs de kant van de weg bij een boerderij vlak bij het Oude Station aan de Harlingerstraatweg vlak achter Midlum. Heeger heeft later over het verkenningsvliegtuig gezegd dat het verkenningsvliegtuig zo langzaam vloog dat “het leek alsof het stilstond in de lucht”.
Dat de Canadezen de beschietingen zo nauwkeurig en gericht hebben kunnen uitvoeren, is echter vooral te danken aan de kaarten van Harlingen gemaakt door Arie Veth. De Bureauhouder van de Geheime Dienst Nederland (GDN) J.C.A.H. van Stapele, die de kaarten naar de Canadezen heeft gebracht, schrijft hierover in zijn verslag: ‘Dankzij de nauwkeurig in kaart gebrachte Duitse geschutstellingen heeft de Canadese artillerie van Harlingen geen puinhoop behoeven te maken, doch met slechts luttele welgerichte salvo’s de Duitsers tot overgave gedwongen’.
Een andere reden dat de Duitse posities snel en effectief konden worden uitgeschakeld was het optreden van het B Squadron van het 7th Reconnaissance Regiment Duke of Yorks Royal Canadian Hussars. Door Duits vuur uit te lokken, kon 7th Reconnaissance Regiment vanuit Midlum enkele posities van de Duitsers vaststellen. De coördinaten werden doorgegeven aan de artillerie. Commandant Major Charles Wesley MacLean werd onder meer vanwege dit moedige optreden bij Midlum, op 10 november 1945 onderscheiden met de Distinguished Service Order (DSO).
De aanval op Harlingen begon vlak voordat de artillerie zou zwijgen. Vanaf 20.00 uur zette de infanterie van de Highland Light Infantry of Canada, ondersteund door tanks van de Sherbrooke Fusiliers de aanval in. Tijdens zware gevechten wisten de Canadezen rond 22.30 uur de binnenstad binnen te dringen. Op 17 april om 4.30 uur in de ochtend waren de Duitsers in de stad verslagen. Circa vijfhonderd van hen werden gevangengenomen.